Eindige-elementenmethode
‘Elke mast krijgt een eigen robot’, legt Pieter Vansichen van Vansichen Lineairtechniek uit. ‘Die robots wegen 2,2 ton en moeten in de hoogte verplaatst worden om ze de nodige reikwijdte te geven. Daarbij wordt voor de positionering een nauwkeurigheid gevraagd van 0,2 mm, wat nodig is om heel precies te kunnen printen.’
De lineaire beweging in de hefmasten wordt gerealiseerd met een kogelomloopsindel die aangedreven wordt met een servomotor. Op die motor zit ook een rem waarmee de positie van de as vastgezet kan worden zodra de robot op de gewenste hoogte gebracht is. Het grote verschil met horizontale assen is dat de robot door zijn gewicht een moment uitoefent op de as. Bovendien varieert dat moment voortdurend tijdens de bewegingen van de robot.
‘Het is de structuur van de hefmast die dat moment opvangt’, zegt Pieter Vansichen. ‘Bij het ontwerp hebben we gebruikgemaakt van de eindige-elementenmethode om te verifiëren dat de structuur in alle posities van de robot voldoende stijfheid biedt. Die stijfheid is nodig om de gewenste positioneringsnauwkeurigheid te halen. Ook de servomotor en de kogelomloopspindel werden gekozen omwille van de hoge nauwkeurigheid die in deze toepassing gevraagd wordt.’
Bescherming tegen stof en vuil
De masten hebben een hoogte van 4 meter met een slaglengte van 2,3 meter. Elke mast weegt op zich al 4,3 ton en daar komt straks nog 2,2 ton bij van het gewicht van de robot. Over de bewegende delen van de masten werden vouwbalgen geplaatst die het mechanisme binnenin moeten beschermen tegen stof, vuil en andere omgevingsfactoren zodat er minder onderhoud zal nodig zijn en een lange levensduur gegarandeerd kan worden.
Vansichen en CEAD werken al langer samen aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen voor 3D-printtechnologie. Zo werden eerder al twee horizontale tracks van elk 43 meter geïnstalleerd in Dubai. De aansturing van lineaire assen is zoals bij de nieuwe hefmasten voor de VS geïntegreerd in de robotsturing.
Bron: automation magazine